15 juni 2022

Johan Christiaens, professor UGent en erebedrijfsrevisor

 

Met het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) (wet 23 maart 2019) heeft de wetgever geprobeerd om de verenigingen en stichtingen (V&S) in een stijl van “one size fits all” zoveel mogelijk dezelfde boekhoudregeling als voor vennootschappen op te leggen. Op het gebied van financiële duurzame relaties en consolidatie van een groep van entiteiten, is het echter niet zo maar mogelijk om zienswijzen uit vennootschapsconsolidatie te kopiëren die gebaseerd zijn op aandelen en bestuurskracht. Voor V&S spelen zeker gezamenlijke maatschappelijke objectieven, samenwerkingsakkoorden en ideologische relaties ook een belangrijke rol. Er is in de V&S dus behoefte aan een ruimer gezamenlijk beeld over instellingen die een hechte band hebben en financieel samenwerken.

Omdat de WVV-wetgever sinds de vorige hervorming in 2002 (van de oude wet van 27 juni 1921) heeft ingezien dat het inderdaad geen uitgemaakte zaak is om V&S te consolideren, geldt nog steeds de algemene regel dat V&S niet consolideren, zelfs niet wanneer ze aandelen hebben van een vennootschap of verbonden zijn bijvoorbeeld via een consortium met een vennootschap of een andere V&S. Evenmin hoeven V&S in de bepaling van hun grootteorde rekening te houden met eventuele verbonden entiteiten (vennootschappen of V&S). Met andere woorden, een V&S hoeft nooit een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en in de bepaling van hun grootteorde, nl. moet het bijvoorbeeld VKT of VOL jaarrekening gebruiken, zijn de criteria alleen op de V&S zelf van toepassing en niet op de groep waartoe ze eventueel zou behoren.

Tot hiertoe hebben we de vraag negatief beantwoord of een V&S moet consolideren. We hebben echter nog geen antwoord op de vraag: moet een V&S worden geconsolideerd omdat deze deel uitmaakt van een groep die voornamelijk vennootschappen bevat?

Het antwoord is dat wanneer vennootschappen die een economische groep vormen consolideren, de V&S die deel uitmaakt van dezelfde groep, in de consolidatie van de vennootschappen wordt opgenomen. Deel uitmaken van een economische groep, hetzij consolidatiekring kan voor V&S door verbondenheid die samenhangt met een consortium. Er zijn in de werkelijkheid voorbeelden van vennootschappen die bijvoorbeeld omwille van historische redenen naast economische objectieven tegelijk bepaalde ideologische of artistieke doelstellingen koesteren en hiervoor een V&S oprichten die aansluit bij haar beleid. Er is sprake van een consortium wanneer entiteiten onder centrale leiding staan. Dit is typisch wanneer twee entiteiten dezelfde meerderheid in het bestuursorgaan hebben.

Bij V&S onderling in een groep van vennootschappen is er een de jure d.w.z. onweerlegbaar vermoeden van consortium wanneer:

  • de centrale leiding van de V&S voortvloeit uit tussen die V&S gesloten overeenkomsten of uit statutaire bepalingen; of
  • hun bestuursorganen in meerderheid bestaan uit dezelfde personen.

In de relatie tussen een vennootschap en een V&S is de meerderheid van het bestuursorgaan een wettelijk vermoeden (= juris tantum = “behoudens bewijs van het tegendeel”) (art. 3:171 KB 29 april 2019)

De mate van verbondenheid en het al of niet weerlegbaar vermoeden aangaande vennootschappen en andere instellingen blijft in het WVV wazig en doet vergissingen ontstaan. Deze mengelmoes wortelt in het sterke, maar onzorgvuldig aandringen van de wetgever om per se vennootschappen en V&S simultaan te regelen in één wetboek.

Door middel van het ontwerpadvies “2020/XX – Consolidatie bij de horizontale groep (consortium) van 18 november 2020”, dat zeker nog niet foutenvrij was, heeft de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) hier recent aandacht aan besteed. Naar verluidt is er een verbeterde versie in de maak, waarbij de consolidatie van V&S in een groep van vennootschappen zal worden toegelicht.

Ook het IBR pleit al lang (bv. in het IBR-Memorandum aan de regering van 2014, item 4.1) voor de consolideerde jaarrekening van groepen van V&S ook omdat dit de subsidiërende overheden bijvoorbeeld in de sector van het onderwijs en de gezondheidszorg waar vele V&S werkzaam zijn, meer transparantie biedt met het oog op een efficiënter opvolgings- en subsidiemanagement. Dit komt ook de ondernemingsraden in de betrokken V&S ten goede en ten slotte is dit ook belangrijk voor de beleidsorganen en het management van de V&S.

Vanuit de subsidiërende en toezichthoudende overheden is er heel wat behoefte aan financieel zicht op de verschillende groepen. Bijvoorbeeld in de woonzorgvoorzieningen waar OCMW’s, VZW’s en vennootschappen actief zijn als woonzorgcentrum (WzC) en heel dikwijls deel uitmaken van groepen waarin bijvoorbeeld de ene vennootschap instaat voor het onroerend goed naast enkele WzC type vennootschap of VZW met daarenboven een aparte vennootschap of rechtspersoon voor catering, poetsdiensten, enz. Deze groepen optimaliseren hun resultaten door “transfer pricing”, allocatie van overheads, fiscale optimalisaties, enz. Externe stakeholders kunnen enkel statutaire jaarrekeningen van de verschillende entiteiten bekijken en krijgen geen zicht op de onderlinge financiële relaties, wat door consolidatie mogelijk kan worden gemaakt.

De wetgever kan nog werk maken van de consolidatie van de groep van V&S en andere rechtspersonen uit hoofde van de centrale V&S. Hierbij is het dan wenselijk om niet tevreden te zijn met louter een globaal geconsolideerde jaarrekening, maar vooral transparantie te brengen met betrekking tot de (financiële) interrelaties in het bijzonder op het vlak van personeelskosten, overheads, schulden en waarborgen van verschillende tot de groep behorende rechtspersonen.

Er is tevens behoefte aan een duidelijkere en meer precieze afbakening van verbondenheid en van wie tot een groep behoort. Zo is er het voorbeeld van een groep van vennootschappen en VZW’s waarbij de leden van de VZW hoofdzakelijk dezelfde personen zijn dan de aandeelhouders/bestuurders/ managers van de vennootschappen: welnu volgens de huidige WVV-wetgeving is dit geen consortium: de leden van de VZW vormen op zich niet het beleidsorgaan, wat een voorwaarde is. Het is wel mogelijk dat er statutaire bepalingen of overeenkomsten zijn waaruit de centrale leiding blijkt en op die wijze behoren de V&S wel tot de consolidatiekring.

Dat de wetgever hier duidelijkheid moet brengen en de consolidatieverplichting verruimen, wordt ook ingegeven door het feit dat creatieve groepen vennootschappen en V&S nu net via die leden hun controle kunnen uitoefenen op de V&S en toch de consolidatieplicht kunnen vermijden, wat de transparantie voor de externe belanghebbenden zeker niet bevordert.

Conclusie is dat het begrip consortium beter moet worden afgestemd op de aard van de V&S, er werk moet worden gemaakt van een verruiming van de consolidatieplicht van V&S rekening houdend met beter aangepaste bepalingen rond gezamenlijk beleid en ten slotte de geconsolideerde jaarrekening voldoende toelichting moet bieden betreffende de (financiële) interrelaties tussen de rechtspersonen van de groep.