20 juli 2023

Marc BIHAIN, Secretaris-generaal IBR

 

Het Instituut van de Bedrijfsrevisoren is belast met het houden en bijwerken van het openbaar register van de bedrijfsrevisoren. Deze opdracht wordt uitgevoerd onder het toezicht van het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren, dat de eindverantwoordelijkheid ervoor draagt.

In het kader van de controle van het register heeft het College ons onlangs gevraagd naar de rechtsgrondslagen op basis waarvan een bedrijfsrevisor een mandaat van bestuurder kan aanvaarden in een adviesvennootschap of patrimoniumvennootschap, in het bijzonder sinds de afschaffing van het begrip “handelaar” door de wet van 15 april 2018.

Gezien het belang van deze kwestie voor het beroep, vindt u op deze link de reactie van het IBR gericht aan het College.

Volgens onze reactie is het een bedrijfsrevisor, ondanks de afschaffing van het begrip “handelaar” en voor zover aan de voorwaarden van betrouwbaarheid en onafhankelijkheid wordt voldaan, nog steeds toegelaten om  een mandaat van bestuurder uit te oefenen: 

  • hetzij in een vennootschap waarvan het voorwerp de uitoefening van een niet-commercieel vrij beroep is, zoals (bijvoorbeeld) bedrijfsrevisor, accountant of belastingconsulent (bovendien, in de laatste twee gevallen, met inachtneming van de voorwaarden van de wet van 17 maart 2019);
  • hetzij in een vzw waarvan het voorwerp geacht werd niet commercieel van aard te zijn;
  • hetzij in een patrimoniumvennootschap die het beheer van een privévermogen tot voorwerp heeft.

Het IBR is van mening dat de bepalingen van artikel 29 van de wet van 7 december 2016 zouden moeten worden geherformuleerd, maar dat in afwachting daarvan de historische interpretatie van deze bepaling, zoals hierboven uiteengezet en zoals die van toepassing was vóór de afschaffing van het begrip “handelaar” in april 2018, ten minste moet worden gewaarborgd.