18 mei 2021

De wetgever heeft ons geraadpleegd over een wetsontwerp (1900/001) in het kader van de fraudebestrijding. Dit wetsvoorstel zal de verplichtingen van alle bedrijfsrevisoren, met inbegrip van de erkende bedrijfsrevisoren, aanzienlijk verzwaren. Wij hebben de parlementsleden van de Commissie financiën en begroting van het Parlement en de minister van Financiën in kennis gesteld van onze fundamentele bezwaren tegen dit wetsontwerp.

In de eerste plaats dringen wij er in de bank- en verzekeringssector op aan dat de definities en de typologie van de bijzondere mechanismen in de circulaires worden herzien en geactualiseerd in het licht van de recente technologische ontwikkelingen.  Wij herinneren eraan dat bij de taken en verantwoordelijkheden van een doeltreffend beheer en de verdedigingslinies van de financiële instellingen de hoofdverantwoordelijkheid bij het management van de financiële instellingen ligt: de auditor kan op dat vlak geen rechtstreekse verantwoordelijkheid op zich nemen.  Wij begrijpen dat de auditor niet gevraagd wordt om actief op zoek te gaan naar bijzondere mechanismen, hetgeen geen deel uitmaakt van zijn controle-opdracht, maar wel om mee te werken aan het prudentieel toezicht dat tot de verantwoordelijkheid behoort van de NBB en de FSMA.

In het wetsontwerp wordt ons gevraagd de onregelmatigheden te melden die in het UBO-register zijn aangetroffen: in de eerste plaats herinneren wij eraan dat het bijhouden van het register onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan van de onderneming valt, en dat onze rol als auditor beperkt moet blijven tot het verifiëren van de gegevens op basis van aanvullende informatie die van de onderneming is verkregen, in verhouding tot het door de auditor vastgestelde risiconiveau.  Antiwitwasvoorschriften zijn uiteraard een belangrijk instrument in de strijd tegen onder meer ernstige en georganiseerde fiscale fraude. De bedrijfsrevisoren werken dagelijks mee aan deze strijd door zich strikt te houden aan de verschillende preventieve maatregelen die hun zijn opgelegd (bijvoorbeeld het beleid inzake de aanvaarding van cliënten, enz.) en door vermoedens van witwassen te melden aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI). 

Er zij evenwel op gewezen dat het fysieke risico waaraan bedrijfsrevisoren en hun personeel worden blootgesteld als gevolg van de verplichting om feiten of vermoedens van witwassen te melden, zeer reëel is. Zij kunnen effectief worden blootgesteld aan bedreigingen of vijandige handelingen van degenen die zij hebben aangegeven. In die zin zijn wij zeer bezorgd over het gebrek aan waarborgen voor de anonimiteit van de melder in het wetsontwerp 1900/001 betreffende de melding van onregelmatigheden in het UBO-register.

Wat betreft de dossiers waarin een vermoeden van witwassen aan het CFI moet worden gemeld en een discrepantie in het UBO-register wordt vastgesteld, hebben het IBR en de ITAA voorgesteld deze te centraliseren met de melding aan het CFI. Zodra het onderzoek van het CFI is afgerond, zal het aan het CFI zijn om de administratie van de Thesaurie in kennis te stellen van de discrepanties in het UBO-register. Op die manier wordt niet alleen de anonimiteit van de melder gewaarborgd, maar wordt ook het risico vermeden dat het CFI niet van meet af aan over alle informatie beschikt die het voor zijn onderzoek nodig heeft. Wij wijzen erop dat deze werkwijze is toegestaan door de EU-richtlijn 2018/843.

Het IBR is ook van mening dat, zoals voorzien in de Anti-witwaswet, met betrekking tot de melding van vermoedens aan het CFI, bijkomende waarborgen moeten worden genomen met betrekking tot de melding in het UBO-register, in het bijzonder met betrekking tot het volgende:

  • In het kader van een getuigenis voor een rechtbank, zoals dat het geval is voor CFI-leden, mogen leden van de Algemene Administratie van de Thesaurie die worden opgeroepen om te getuigen, in geen geval de identiteit bekendmaken van de auteurs van de onregelmatigheidsverslagen.
  • Evenals bij de melding van vermoedens aan de CFI, dient met betrekking tot de melding van discrepanties in het UBO-register te worden bepaald dat de melding van informatie door een bonafide melder geen inbreuk vormt op een op grond van een opdrachtbrief opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie, noch op een wettelijke, regelgevende of administratieve bepaling, noch voor de betrokken entiteit, noch voor haar bestuurders, personeelsleden, enz. Dit kan immers leiden tot een vorm van aansprakelijkheid op burgerrechtelijk, strafrechtelijk en tuchtrechtelijk gebied.
  • Met het oog op de uitvoering van de gevraagde taken zijn de leden van het IBR wettelijk verplicht het UBO-register te raadplegen en fouten in het UBO-register te helpen voorkomen.  Het zou dan ook logisch zijn dat de leden van het IBR geen vergoeding zouden moeten betalen om het UBO-register te raadplegen met het oog op de uitvoering van deze wettelijk vastgelegde opdracht.  Het laatste nieuws is dat ons verzoek op dit punt is gehonoreerd en dat ons is verzekerd dat de raadpleging van het UBO-register door de entiteiten die eraan onderworpen zijn (waaronder de leden van het IBR en de ITAA) gratis zal blijven.

Wat de problematiek van het UBO-register en de gratis raadpleging van UBO-gegevens betreft, sluiten onze bezorgdheid en onze verzoeken aan bij die van onze collega's van het ITAA, met wie wij overleg hebben gepleegd om de autoriteiten op de hoogte te brengen van onze opmerkingen.

Na onze vergadering in de Commissie Financiën en Begroting van de Kamer en met het kabinet van de minister van Financiën,  betreuren wij het dat onze voorstellen om bedrijfsrevisoren en accountants te beschermen wanneer zij verplicht zijn discrepanties te melden, niet zijn overgenomen.

Net als onze collega's van het ITAA, stellen wij vast dat ons wordt gevraagd actief deel te nemen aan een belangrijke maatschappelijke taak, hetgeen wij aanvaarden, maar zonder ons de nodige bescherming te bieden voor de gevolgen die dit in de praktijk kan opleveren, en dat is onaanvaardbaar.

 

Tom Meuleman, voorzitter van het IBR

Fernand Maillard, ondervoorzitter van het IBR