10 februari 2022

Stéphanie Quintart
Adviseur dienst vaktechniek IBR | Verantwoordelijk voor de organisatie van de Awards for Best Belgian Sustainability Reports

 

In april 2021 heeft de Europese Commissie een voorstel aangenomen voor een richtlijn tot wijziging van de richtlijn inzake niet-financiële duurzaamheidsrapportage door ondernemingen[1].

De begrippen "niet-financiële informatie" of "duurzaamheid" zijn gebaseerd op drie pijlers van de niet-financiële analyse die bij maatschappelijk verantwoord bestuur in aanmerking worden genomen: milieu-, sociale en governance criteria (ESG). Aan de hand van ESG-criteria kan worden nagegaan in hoeverre ondernemingen hun verantwoordelijkheid nemen ten opzichte van het milieu en hun stakeholders (werknemers, partners, onderaannemers en klanten).

Het hoofddoel van de voorgestelde richtlijn is tweeledig: enerzijds de eisen van de EU inzake duurzaamheidsrapportage uitbreiden tot alle grote ondernemingen met meer dan 250 werknemers en tot alle beursgenoteerde ondernemingen, en anderzijds het toezicht op duurzaamheidsverslagen verscherpen, ook al blijft het minder streng dan dat op financiële verslagen.

Het voorstel van richtlijn voorziet in de aanneming van gedelegeerde handelingen voor deze twee aspecten, waarin enerzijds de inhoud van de duurzaamheidsverslagen en anderzijds het type uit te voeren controle wordt gespecificeerd.

Wat duurzaamheidsverslaggeving betreft, stelt de Europese Commissie voor om normen te ontwikkelen voor grote ondernemingen en aparte, evenredige normen voor KMO's, die niet-beursgenoteerde KMO's op vrijwillige basis kunnen gebruiken. In het algemeen moet het voorstel ervoor zorgen dat ondernemingen betrouwbare en vergelijkbare duurzaamheidsinformatie bekendmaken die investeerders en andere belanghebbenden nodig hebben. Dit zou een consistente stroom van informatie over duurzaamheid door het financiële systeem vergemakkelijken.

Met het voorstel wordt ook beoogd het rapporteringsproces voor ondernemingen te vereenvoudigen. Vele ondernemingen zijn momenteel gedwongen een reeks verschillende normen en kaders voor duurzaamheidsrapportage te gebruiken. De voorgestelde Europese normen voor duurzaamheidsverslaggeving moeten een "one-stop shop" bieden, zodat bedrijven over één enkele oplossing beschikken die aan de informatiebehoeften van investeerders en andere belanghebbenden voldoet.

Met betrekking tot de zekerheid die bij deze duurzaamheidsverslagen moet worden verschaft, voorziet het voorstel van richtlijn in de verplichting om een "beperkte mate van zekerheid" te bekomen. Ook is bepaald dat deze zekerheid moet worden verschaft door de auditor (bedrijfsrevisor) of een gekwalificeerde onafhankelijke deskundige, op basis van nationale of internationale normen voor de zekerheid van duurzaamheidsinformatie, zolang een dergelijke norm op Europees niveau niet is goedgekeurd. De hoofdlijnen van de inhoud van het duurzaamheidsinformatieverslag zijn in het voorstel opgenomen, maar verwacht wordt dat de Europese Commissie tegen eind 2022 normen zal vaststellen waarin deze inhoud nader zal worden uitgewerkt.

In dit verband heeft de Europese Commissie de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) opdracht gegeven beide soorten normen te ontwikkelen. Sommige leden van het IBR hebben aangeboden deel te nemen aan de werkgroepen die voor dit doel zijn opgericht. Het IBR volgt de ontwikkelingen samen met Accountancy Europe op de voet.

Het CSRD-voorstel is nog steeds in behandeling bij de Europese Raad en het Europees Parlement en zou volgens de Europese Commissie tegen de zomer van 2022 het voorwerp moeten uitmaken van een tripartiete overeenkomst. Bovendien zijn er nog veel vragen over de toekomstige eisen inzake de inhoud van en de controle op het duurzaamheidsverslag.

In het kader van de opvolging van deze werkzaamheden heeft het IBR benadrukt dat de bedrijfsrevisor het best geplaatst was om dit verslag met een "beperkte zekerheid" over ESG-rapportering te verstrekken, aangezien hij deskundig is op het gebied van de methodologie voor de controle van financiële overzichten en gebonden is aan strikte beroeps- en onafhankelijkheidsregels die de kwaliteit van zijn werkzaamheden en zijn ethiek waarborgen. Indien deze controleopdracht zou worden toevertrouwd aan een andere onafhankelijke deskundige, heeft het IBR er bovendien op aangedrongen dat laatstgenoemde zijn opdracht uitvoert in overeenstemming met beroepsnormen inzake zekerheid, onafhankelijkheids- en toezichtsvereisten die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor het beroep van bedrijfsrevisor.

Het is de bedoeling dat dit voorstel van richtlijn, na omzetting door de Lidstaten, vanaf januari 2023 van toepassing wordt op grote vennootschappen[2] en vanaf 2026 op alle KMO’s die op de EU-markt[3] genoteerd zijn. Als gevolg van de halvering van de minimumwerknemerdrempel zal een aanzienlijk groter aantal Belgische ondernemingen volgens het toekomstige voorstel van richtlijn verslag moeten uitbrengen over duurzaamheid.

Om ondernemingen en bedrijfsrevisoren bij deze veranderingen te ondersteunen, zal het IBR binnenkort richtsnoeren publiceren over de rol van de bedrijfsrevisor met betrekking tot duurzaamheidsinformatie. Daarnaast organiseert het IBR om de twee jaar de Awards for Best Belgian Sustainability Reports, die tot doel hebben de ervaringen van grote ondernemingen op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving te delen en die ondernemingen die niet (of nog niet) aan de wettelijke verplichting zijn onderworpen, aan te moedigen dit voorbeeld te volgen, om zo aan transparantie en geloofwaardigheid te winnen. De volgende editie vindt plaats in november 2022.

Meer weten over de rol van de bedrijfsrevisor met betrekking tot duurzaamheidsinformatie?

Bekijk dan onze nieuwe brochure met richtlijnen:


[1] Voorstel voor een richtlijn inzake duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (“Corporate Sustainability Reporting Directive” of “CSRD”).

[2]  Het gaat dus om "grote" ondernemingen (en groepen) die op de balansdatum ten minste twee van de volgende drie criteria overschrijden: (i) een balanstotaal van 20 miljoen EUR, ii) een netto-omzet van 40 miljoen EUR, en iii) niet meer dan 250 werknemers (jaargemiddelde van het voltijdequivalent over het boekjaar). Het toepassingsgebied zou niet-EU-ondernemingen omvatten die op gereglementeerde markten van de EU genoteerd zijn, alsook Europese dochterondernemingen van niet-EU-vennootschappen.

[3] Dit geldt niet voor genoteerde micro-ondernemingen, die worden gedefinieerd (art. 3, 1 van Richtlijn 2013/34/EU) als ondernemingen die op balansdatum ten minste twee van de volgende drie criteria niet overschrijden:
(a) balanstotaal: 350 000 EUR;
(b) netto-omzet: 700 000 EUR;
c) gemiddeld aantal werknemers gedurende het jaar: 10.