14 maart 2025

Stijn De Meulenaer, advocaat, vennoot bij Everest-Law

 

1. Op 16 december 2024 trad in België – op enkele overgangsbepalingen na – de wet tot regeling van de private opsporing (WPO)[1] in werking. Deze wet vervangt de vroegere wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective (WPD)[2] en legt onder meer een vergunningskader op voor zowel natuurlijke personen als vennootschappen, maar ook voor interne diensten die “activiteiten van private opsporing” uitoefenen.

In dit artikel lichten we toe in welke mate de WPO ook van toepassing is op bedrijfsrevisoren, en in welke mate (cliënten van) bedrijfsrevisoren maatregelen moeten nemen om zich in regel te stellen met de nieuwe uit deze wet voortvloeiende verplichtingen.

Het toepassingsgebied van de WPO: een brede definitie van de activiteiten van private opsporing (art. 3 WPO)

2. Net zoals dit het geval was onder de WPD, vertrekt de WPO van een beschrijving van de vergunningsplichtige activiteiten. Zo bepaalt artikel 3 WPO dat als activiteiten van private opsporing worden beschouwd, de activiteiten die voldoen aan de “cumulatieve voorwaarden” dat ze (1) worden uitgevoerd “door een natuurlijk persoon[3], (2) “in opdracht van een opdrachtgever[4], (3) bestaan “uit het verzamelen van inlichtingen verkregen door de verwerking van informatie over natuurlijke of rechtspersonen of aangaande de toedracht van door hen begane feiten” en (4) als doelstelling hebben om “de verzamelde inlichtingen te verschaffen aan de opdrachtgever om diens belangen in het kader van een effectief conflict of een mogelijk conflict te vrijwaren” ("of om verdwenen personen of verloren of gestolen goederen op te sporen”, hetgeen we verder onbesproken laten gelet op de beperkte relevantie voor het leespubliek).

In wezen komt dit erop neer dat alle natuurlijke personen die de opdracht krijgen om persoonsgebonden onderzoek te verrichten waarvan de resultaten kunnen worden aangewend ter vrijwaring van de belangen van de opdrachtgever in een (potentieel) conflict, onder het toepassingsgebied van de WPO vallen en dus principieel moeten werken onder vergunning die ze ofwel als onderneming moeten aanvragen (waarbij “onderneming” niet gelijkstaat aan vennootschap, zodat ook een natuurlijke persoon zich als onderneming kan laten vergunnen), dan wel middels een vennootschap of interne dienst.

3. Anders dan de WPD bepaalt de WPO niet langer dat enkel degenen die deze activiteiten “gewoonlijk” verrichten vergunningsplichtig zijn. Voortaan vallen ook diegenen die, zelfs als het eenmalig is, vergunningsplichtige activiteiten verrichten zonder dat zij specifiek worden uitgezonderd (cf. infra) onder het toepassingsgebied en dienen zij vergund te zijn.

Voor de bedrijfsrevisor relevante uitzonderingen (art. 4 WPO)

4. Precies omdat het toepassingsgebied van artikel 3 WPO zeer breed is, heeft de wetgever in artikel 4 WPO tien activiteiten opgelijst die – alhoewel zij principieel middels artikel 3 WPO onder het toepassingsgebied zouden vallen – uitzonderlijk NIET als activiteiten van private opsporing worden beschouwd. Wij beperken ons in deze bijdrage tot de voor de bedrijfsrevisor relevante uitzonderingen, die zijn opgenomen in de artikelen 4, 1°, 3° en 7° WPO.

Art. 4, 1° WPO: “de beroepsactiviteiten van bedrijfsrevisor en wettelijke auditor”;

Dit artikel is een herneming van het vroegere artikel 1, §2 WPD, aangevuld met artikel 1, 1° KB dd. 30 juli 1994[5] waarin werd uitgezonderd: “de beroepen van expert waarvan de toegang tot het beroep door de wet geregeld is” (zoals dat het geval is voor het beroep van bedrijfsrevisor). In de Memorie van Toelichting bij de WPO[6] wordt expliciet verwezen naar de wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren. De term ‘wettelijke auditor’ dient dus beperkt te worden geïnterpreteerd tot degene die activiteiten uitoefent in functie van de wet van 7 december 2016[7], en viseert niet de interne auditor (die wel aan bod komt in art. 4, 7° WPO), noch de forensische of fraude auditor die zonder enige twijfel wél onder het toepassingsgebied valt (cfinfra).

Een bedrijfsrevisor die binnen zijn wettelijke taak persoonsgebonden onderzoek verricht, valt niet onder de WPO. Maar een bedrijfsrevisor die dit buiten zijn wettelijke taak doet (als afzonderlijke dienst of ad hoc op specifiek verzoek) valt niét onder de uitzondering. Meer nog: op basis van artikel 30, 3° c) WPO is het de bedrijfsrevisor ook verboden zich voor dergelijke diensten apart te laten vergunnen. In dat geval zal met andere woorden een beroep moeten worden gedaan op een vergunde onderneming of interne dienst (of een ander vrijgesteld beroep, cfinfra).

Art. 4, 3° WPO: “de activiteiten van een door de gerechtelijke overheid aangestelde expert”;

Ook wanneer bedrijfsrevisoren door hoven of rechtbanken als expert worden aangesteld, vallen zij niet onder de WPO.

Art. 4, 7° WPO: “de activiteit van auditor zonder het verzamelen van inlichtingen over personen met het oogmerk voor de opdrachtgever ongewenste feiten op te helderen”;

Deze uitsluitingsgrond viseert de zogenaamde niet wettelijk geregelde auditors – waarmee de interne auditors geviseerd worden[8] – en wordt in de Memorie van Toelichting verklaard vanuit de binnen deze sector bestaande standaarden die bepalen dat de activiteit van interne audit “gericht is op onderzoek op de betrouwbaarheid van de maatregelen die in een organisatie vereist zijn voor een adequate en effectieve beheersing van de risico’s en processen van een organisatie”[9]. Deze activiteit richt zich met andere woorden op procedures in verband met risicobeheer, controle en bedrijfsbeheer op basis waarvan onderzoeken worden uitgevoerd, analyses en evaluaties worden gemaakt waaruit aanbevelingen en advies aan het management worden verstrekt, en worden als dusdanig niet geviseerd door de WPO.

De Memorie van Toelichting maakt echter ook zeer uitdrukkelijk duidelijk dat zodra een interne auditor zelf individuele gevallen van fraude zou opsporen, dan wel fraudegevallen zou ophelderen en persoonsgerichte onderzoeken zou voeren, deze wél onder het toepassingsgebied van de WPO valt[10].

5. Samengevat betekent dit dat bedrijfsrevisoren enkel persoonsgebonden onderzoek mogen verrichten binnen het strikte kader van de wet van 7 december 2016 en als gerechtsexpert. Daarbuiten mogen zij wél procesanalyses uitvoeren, maar géén persoonsgebonden onderzoek, zelfs niet occasioneel. Aangezien artikel 30, 3° c) WPO bedrijfsrevisoren verbiedt om als privaat onderzoeker te werken, zullen zij voor dergelijke activiteiten verplicht zijn om een beroep te doen op een vergunde onderneming (of interne dienst) voor privaat onderzoek.

Verplicht intern reglement (art. 65 WPO)

6. Tenslotte wijzen wij nog op het belang van artikel 65 WPO, dat bepaalt dat de opdrachthouder van een privaat onderzoek waarbij de betrokkene een werknemer is van de opdrachtgever met ingang van 16 december 2026[11] een dergelijke opdracht slechts mag aanvaarden indien (1) “de toelating om een private opsporing uit te voeren” en (2) “de nadere regels van private onderzoeken op de werkvloer, uitdrukkelijk en transparant bepaald zijn in een reglement”.

Deze bepaling, die op straffe van nietigheid is voorgeschreven[12], brengt met zich dat alle ondernemingen (zonder ondergrens) die vanaf 16 december 2026 de mogelijkheid willen handhaven om ofwel zelf (bv. via een eigen interne dienst) ofwel via een derde een private opsporing uit te voeren naar een werknemer, tijdig – en overeenkomstig de bestaande sociaalrechtelijke regels – over een afdwingbaar reglement zullen moeten beschikken. Anders gezegd: private onderzoekers zullen vanaf 16 december 2024 moeten nagaan of de opdrachtgever in voornoemde omstandigheden over een dergelijk reglement beschikt, bij gebrek waaraan zij de opdracht niet mogen aanvaarden. Het is van groot belang hieromtrent de nodige awareness te creëren in de bedrijfswereld.

Alhoewel elke onderneming evident over eigen accenten zal beschikken, biedt het Institute of Fraud Auditors vanuit voornoemde bekommernis op zijn website een gratis model en handboek aan ter implementatie van een dergelijk reglement, zowel in het Nederlands als in het Frans (www.ifabelgium.be/standards/forensic-audit-standard-2). Het zal de taak zijn van elke onderneming om hierover te waken, en derhalve tevens van de interne toezichthouders (compliance officers, …) om na te gaan of de onderneming op dat vlak compliant is.

------------------------------------------

[1] Wet van 18 mei 2024 tot regeling van de private opsporing, BS 6 december 2024.

[2] Wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective, BS 2 oktober 1991.

[3] Alhoewel een vergunning ook kan worden verleend aan een onderneming of zelfs een interne dienst, vertrekt de wet vanuit het standpunt van de “private onderzoeker”, te weten “de natuurlijke persoon die activiteiten van private opsporing uitoefent” (cf. definitie in art. 2, 5° WPO).

[4] Waarbij onder opdrachtgever zowel een externe opdrachtgever (een cliënt) als een interne opdrachtgever (de werkgever) wordt verstaan.

[5] KB van 30 juli 1994 tot vaststelling van de lijst van beroepen en activiteiten die niet beschouwd mogen worden als bedoeld in de wet tot regeling van het beroep van privé-detective, BS 14 september 1994.

[6] Parl. St., Kamer, 2023-24, nr. 55K3935/001, p. 15.

[7] Wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, BS 13 december 2016.

[8] De beroepsactiviteit van het wettelijk gereglementeerde beroep van bedrijfsrevisor (ook wel ‘externe auditor’ genoemd) valt onder de hierboven reeds besproken uitsluitingsgrond van art. 4, 1° WPO.

[9] Parl. St., Kamer, 2023-24, nr. 55K3935/001, p. 16-17.

[10] Parl. St., Kamer, 2023-24, nr. 55K3935/001, p. 17

[11] Overgangsbepaling zoals voorzien in art. 180 WPO.

[12] Op grond van art. 101 WPO.