23 juni 2021

Lieven Acke, bedrijfsrevisor

 

De CVBA, “Wetboek van vennootschappen” stijl, was als professionele vennootschap voor onder andere vrije beroepen zeer in trek.

We gebruiken de verleden tijd, aangezien de basiskenmerken van de CV, zoals thans omschreven in het WVV, deze vennootschapsvorm reserveren voor het voeren van een onderneming op basis van de coöperatieve beginselen zoals verwoord in de ICA International Co-operatieve Alliance.

De toenmalige Minister van Justitie, in antwoord op een parlementaire vraag (23.07. 2019), nam elke twijfel, indien al bestaande, weg: “Uit een en ander volgt dat de CV onder het WVV niet meer in aanmerking komt voor de uitoefening van een vrij beroep.

Niet getreurd: de BV werd voldoende herwerkt en geliberaliseerd opdat een constellatie, analoog aan de CVBA, voortaan onder de noemer van BV kan worden uitgewerkt.

Veel CVBA’s zullen de overgang naar een andere rechtsvorm maken. Hierbij is voorzien in een soepele en op bepaalde punten opvallende overgangsregeling.  

Andermaal komt de Minister ter hulp, daar waar hij een helder overzicht geeft van de overgangsmodaliteiten: “CV’s die niet aan de wettelijke definitie van artikel 6.1 WVV beantwoorden, blijven beheerst door het Wetboek van vennootschappen tot hun omzetting in een andere rechtsvorm en uiterlijk tot 1 januari 2024. Indien zij zich voordien niet vrijwillig in een andere rechtsvorm hebben ongezet, worden zij op die datum van rechtswege in een BV omgezet.

Vanaf 1 januari 2020, datum waarop het WVV op bestaande vennootschappen van toepassing wordt (behoudens opt-in), moeten deze CV’s de dwingende bepalingen in acht nemen die op de BV toepassing vinden, met uitzondering van de bepalingen over de geschillenregeling, het vermogen van de vennootschap en de uittreding van aandeelhouders.”

Het zijn met name deze laatste uitzonderingen die ons nu interesseren.

Artikel 41, §1 van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het WVV stelt dat de dwingende bepalingen van het WVV die van toepassing zijn op de BV toepasselijk worden op de CVBA (vanaf 1 januari 2020) met uitzondering van boek 2, titel 7 en boek 5, artikel 5:1 en titels 5 en 6.

Onze aandacht gaat in het kader van deze bijdrage vooral naar boek 5, titel 5. Deze titel behandelt, onder de noemer ‘Het vermogen van de vennootschap”, onder andere de uitkeringen aan aandeelhouders en de alarmbelprocedure.

De uitzonderingen voorzien in de overgangsbepalingen voor de CVBA houden dus in dat, bij gebrek aan aanpassing van de statuten, tot uiterlijk 1 januari 2024 de bepalingen van het W.Venn. van toepassing blijven op de winstuitkeringen en de alarmbelprocedure, twee onderwerpen waarin het WVV nu net voor de BV in ingrijpende wijzigingen heeft voorzien.

De al dan niet toepasselijkheid van de alarmbelprocedure op een CVBA zal derhalve, zolang de overgangsmodaliteiten van toepassing zijn, moeten worden beoordeeld in functie van het toepasselijk artikel van het W.Venn., namelijk artikel 431 W.Venn.  

Even goed zal de winstuitkering onderworpen zijn aan de nettoactieftest zoals voorzien in het W.Venn. en zullen de uitkeringstesten van het WVV derhalve niet aan de orde zijn.