30 juni 2022
Fernand Maillard, ere-ondervoorzitter van het IBR, bedrijfsrevisor
Indien het College van Toezicht op de Bedrijfsrevisoren (CTR) vaststelt dat een bedrijfsrevisor zich schuldig heeft gemaakt aan een ongepaste beroepsuitoefening, kan het een zaak aanhangig maken bij het Sanctiecommissie van de FSMA, die een administratieve maatregel en/of boete kan opleggen.
De sanctie kan betrekking hebben op de bedrijfsrevisor en/of zijn kantoor, voor degenen die hun beroepsactiviteiten uitoefenen via een kantoor (een rechtspersoon).
Hoe moet deze boete worden geboekt? Voor de bedrijfsrevisor die als zelfstandige werkt (zelfs als onderaannemer van een andere confrater), zal het, aangezien het om een administratieve boete in eigen naam gaat, gaan om een “eenvoudige” beroepskost, zonder meer.
Indien de bedrijfsrevisor in een bedrijfsrevisorenkantoor (onder de vorm van een rechtspersoon) werkzaam is als werknemer, bestuurder of actief aandeelhouder, is de situatie complexer:
In het algemeen is het zo dat, wanneer de activiteit van de bedrijfsrevisor middels een kantoor wordt uitgeoefend, alle aan het beroep verbonden kosten (met inbegrip van beroepsaansprakelijkheidsverzekering, IBR-bijdragen, enz.) voor rekening van het kantoor als rechtspersoon zijn. Dit is een punt om in gedachten te houden in de relatie bedrijfsrevisor-kantoor.
Indien de bedrijfsrevisor werkzaam is in een bedrijfsrevisorenkantoor onder de vorm van een rechtspersoon, hetzij als werknemer, bestuurder of actief aandeelhouder, zal de vraag moeten worden gesteld of de door de Sanctiecommissie van de FSMA opgelegde maatregel (en/of de administratieve boete) een impact kan hebben op de continuïteit van de activiteiten van het kantoor (de rechtspersoon). Dit kan het geval zijn door de hoogte van de opgelegde boetes of door een tijdelijke (of definitieve) schorsing van de activiteiten van de bedrijfsrevisor en zijn kantoor.
Het bestuursorgaan van het kantoor zal zich derhalve wellicht een aantal vragen moeten stellen:
Evenals het bedrijfsrevisorenkantoor als rechtspersoon, zal ook de zelfstandig werkende bedrijfsrevisor zich moeten buigen over de mogelijke maatregelen die op grond van Boek XX WER inzake insolventie moeten worden genomen.
Aangezien het CTR verwijst naar het Sanctiecommissie van de FSMA voor het opleggen van maatregelen en boetes, en aangezien de FSMA een overheidsinstantie is (Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten), vallen deze administratieve boetes wel degelijk onder de rekening van de verworpen beroepskosten (in de personenbelasting) of de niet-toegestane uitgaven (voor de vennootschapsbelasting).
Vóór 2020 was er nog hoop om de administratieve boetes van de FSMA (CTR) als fiscaal aftrekbaar te beschouwen, in de mate dat de oude versie van artikel 53, 6° WIB 92 luidde:
“Als beroepskosten worden niet aangemerkt:
.../...
6° geldboeten met inbegrip van transactionele geldboeten, verbeurdverklaringen en straffen van alle aard, zelfs indien die geldboeten of straffen worden opgelopen door een persoon die van de belastingplichtige bezoldigingen ontvangt als vermeld in artikel 30;"
Door het herformuleren[1] van artikel 53, 6° WIB 92 is elke hoop op belastingaftrek weggevallen sinds 1 januari 2020:
Artikel 53 WIB 92
“Als beroepskosten worden niet aangemerkt:
.../...
6° geldboeten met inbegrip van transactionele geldboeten, administratieve geldboeten opgelegd door overheden, zelfs wanneer deze geldboeten niet het karakter van een strafrechtelijke sanctie hebben en zelfs wanneer hun bedrag is berekend op basis van een aftrekbare belasting, verbeurdverklaringen en straffen van alle aard, zelfs indien die geldboeten of straffen worden opgelopen door een persoon die van de belastingplichtige bezoldigingen ontvangt als vermeld in artikel 30, verhogingen van sociale bijdragen, fiscale of sociale regularisatieheffingen, alsook de geldsommen zoals bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering;”
Artikel 53 is van toepassing op zowel de personenbelasting als de vennootschapsbelasting via artikel 183 WIB 92 (Onder voorbehoud van de in deze titel omschreven afwijkingen zijn, wat hun aard betreft, de inkomsten die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting of daarvan vrijgesteld zijn, dezelfde als die welke inzake personenbelasting worden beoogd; het bedrag ervan wordt vastgesteld volgens de regels die van toepassing zijn op winst.").
[1] Art. 8, 1° en 2° van de wet van 25 december 2017 (BS 29 december 2017) in werking getreden op 1 januari 2020 en van toepassing vanaf het aanslagjaar 2021 dat betrekking heeft op een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 1 januari 2020.