11 juni 2021
Fernand Maillard, Bedrijfsrevisor
Tijdens de overgang naar het WVV en het koninklijk besluit van 29 april 2019 hebben zich enkele subtiele en discrete wijzigingen voorgedaan bij de overgang van de oude naar de nieuwe wetgeving die van toepassing is op verenigingen en stichtingen op het vlak van waarderingsregels. Deze wijzigingen zijn niet nader toegelicht of gemotiveerd.
Eén daarvan is van bijzonder belang voor de non-profitsector: de wijziging van artikel 8, §2 van het KB van 19 december 2003 (betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen) in artikel 3:160 KB WVV. De oude tekst voorzag in de mogelijkheid van waardering van "aan de vereniging geschonken of nagelaten goederen alsmede vrijwillig ten bate van de vereniging gepresteerde diensten": "Art. 8 § 1. De vereniging of stichting waardeert de goederen die haar worden geschonken of nagelaten en die ze voor haar activiteit bestemt en de goederen die kosteloos te harer beschikking worden gesteld en die ze tegen betaling mag uitbaten, tegen hun marktwaarde of, bij ontstentenis, tegen hun gebruikswaarde.
§ 2. De vereniging of stichting waardeert de overige goederen die haar worden geschonken of nagelaten alsmede de diensten die vrijwillig ten bate van de vereniging of stichting worden gepresteerd en die bestemd zijn om te worden gerealiseerd, tegen hun waarschijnlijke realisatiewaarde op het ogenblik van het opmaken van de inventaris of tegen hun realisatiewaarde indien de realisatie plaatsvindt vóór het opmaken van de inventaris."
In het koninklijk besluit tot uitvoering van het WVV (art. 3:160) worden alleen "geschonken of nagelaten goederen" genoemd en zijn "vrijwillig gepresteerde diensten" op mysterieuze wijze uit de tekst verdwenen, zonder enige ophef:
"Art. 3:160 De goederen die aan de VZW, IVZW of stichting werden geschonken of nagelaten worden geboekt op het ogenblik van hun verkrijging. De VZW, IVZW of stichting waardeert de goederen die haar worden geschonken of nagelaten tegen aanschaffingswaarde. Het bestuursorgaan kan, mits melding en verantwoording in de toelichting, evenwel beslissen om deze geschonken of nagelaten goederen te waarderen tegen werkelijke waarde, marktwaarde of gebruikswaarde waarbij het verschil tussen de aanschaffingswaarde en deze waarde wordt geboekt op een afzonderlijke subrekening van het betrokken actief met als tegenpost een opbrengstrekening of een rekening van het eigen vermogen. Wanneer het verschil betrekking heeft op een vast actief met een beperkte gebruiksduur moet dit verschil worden afgeschreven over de gebruiksduur. "
Het is niet duidelijk wat de rechtvaardiging is voor deze door de auteurs van de KB/WVV aangebrachte wijzigingen en voor het verdwijnen van de waardering van vrijwilligersdiensten, hoe talrijk en essentieel deze sector ook is.
Uit onderzoek in de sector blijkt dat deze wijziging onopgemerkt is gebleven, aangezien verenigingen en stichtingen hun waarderingsmethoden niet hebben gewijzigd en de regel van het koninklijk besluit van 19 december 2003 blijven toepassen ....
In de praktijk levert de wijziging van de waarderingsregel een probleem op, omdat zij met name gevolgen heeft voor verenigingen in het kader van bepaalde subsidies (o.a. DGD-subsidies, Europese subsidies, enz.): deze "gratis" diensten kunnen in feite worden gewaardeerd als een "eigen bijdrage" in de subsidiemaatregel die niet 100% van de kosten van de activiteit dekt en waarvoor de vereniging de financiering gedeeltelijk zelf moet verzorgen: in een aantal gevallen kan dit deel de gratis ontvangen diensten betreffen. Het is derhalve van belang dat de subsidieaangiften kunnen worden gebaseerd op de in de rekeningen opgenomen gegevens, met inbegrip van deze taxaties.
Bovendien heeft deze wijziging ook gevolgen voor de vergelijkbaarheid van de jaarrekeningen, indien de waardering van deze om niet ten behoeve van de verenigingen verrichte diensten niet meer in de rekeningen wordt opgenomen.
De vraag rijst ook of verenigingen/stichtingen deze diensten niet mogen blijven waarderen, zelfs bij gebrek aan een verwijzingstekst in het KB WVV, louter op grond van het getrouw beeld van de jaarrekening, aangezien deze diensten een belangrijk element vormen van bepaalde balansposten (voorraden, beleggingen) of van de winst- en verliesrekening (werkelijke kosten, schenkingen van kosteloze diensten), teneinde een getrouw beeld te geven van het vermogen en de resultaten (en de samenstelling ervan) van de vereniging/stichting.
Dit is inderdaad mogelijk, zonder een afwijking te moeten vragen aan de Minister van Economie (onrechtstreeks met de instemming van de CBN, die de Minister terzake moet adviseren), door eenvoudig artikel 3:6, §1, eerste lid van het KB WVV toe te passen, dat bepaalt : "Het bestuursorgaan van de vennootschap, VZW, IVZW of stichting bepaalt de regels die gelden voor de waardering van de inventaris bedoeld in artikel III.89, § 1, van het Wetboek van economisch recht. Deze regels worden bepaald met nakoming van de bepalingen van deze titel, titel 2 en titel 3, doch rekening houdende met de eigen kenmerken van de vennootschap, VZW, IVZW of stichting. Deze regels worden vastgelegd in het boek bedoeld in artikel III.89, § 1, van het Wetboek van economisch recht. Ze worden samengevat in de toelichting; overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 3:1, eerste lid, moet deze samenvatting voldoende nauwkeurig zijn zodat inzicht wordt verkregen in de toegepaste waarderingsmethoden." Het koninklijk besluit inzake de WVV zegt echter niet wat er (boekhoudkundig, uiteraard!) moet gebeuren met deze op vrijwillige basis ontvangen diensten, ook al kunnen ze aanzienlijke bedragen vertegenwoordigen en is het negeren ervan een grondige miskenning van de economische realiteit van de non-profitsector: moet het bestuursorgaan niet zelf de nodige waarderingsregel "creëren" om ze eventueel op te nemen in de balans en/of de resultatenrekening? In zekere zin is dit boekhoudkundig pragmatisme.... Uiteraard moet deze regel op adequate wijze worden vermeld in de waarderingsregels (die door het bestuursorgaan zijn opgesteld en in het ad hoc-register zijn opgenomen) en moet de samenvatting ervan bij de jaarrekening worden gevoegd, ongeacht het stelsel.
Dit uiteraard in de hoop dat de wetgever zijn schets van het KB WVV zal corrigeren om de realiteit van alle bij dit KB betrokken economische actoren, zowel in de profit- als in de non-profitsector, te integreren: door iedereen in hetzelfde juridische bad te willen plaatsen, heeft de wetgever ongetwijfeld de reële verschillen tussen deze twee werelden vergeten, die beide even nuttig en noodzakelijk zijn voor de werking van de Belgische gemeenschap.