8 februari 2024
Jan Laplasse, diensthoofd communicatie IBR
Roby Fele, attaché vaktechniek IBR
De Richtlijn betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (CSRD) werd van kracht op 1 januari 2024.
In de aanloop naar de omzetting van de richtlijn in nationaal recht tegen 6 juli 2024, een lopend proces dat gecoördineerd wordt door de FOD Economie, ontvingen de geïnteresseerde stakeholders eind december 2023 het voorontwerp van wet.
Ook het IBR en het ITAA kregen als betrokken partijen de kans om hun opmerkingen te formuleren. Op 16 januari 2024 stuurden ze een gezamenlijk advies aan de minister van Economie.
Voor de leden van beide Instituten en voor de ondernemingen is niet alleen een transparante duurzaamheidsrapportering een doel op zich, ook de assurance (audit) ervan is een absolute must om de betrouwbaarheid ervan te vergroten en ondernemingen nog meer te stimuleren om hun inspanningen op het gebied van milieu-, sociale en governance-aspecten te intensifiëren.
Voor het IBR zijn twee punten uit het gezamenlijke advies van cruciaal belang:
Hoewel de nieuwe duurzaamheidsverplichtingen in de eerste plaats rechtstreeks van toepassing zijn op de grote ondernemingen, zullen vele kleine ondernemingen hier ook wel indirect mee te maken krijgen. In het kader van het streven naar een ‘holistische’ duurzaamheidsrapportage, waarbij men het hele plaatje van de bedrijfsvoering in kaart brengt, moet worden gerapporteerd over de duurzaamheid van de hele waardeketen, dus met inbegrip van haar hele waardeketen, zakenrelaties en toeleveringsketen. Dit zogenaamde trickle down-effect op de kleine vennootschappen die producten en diensten leveren aan de grote vennootschap, is niet onaanzienlijk. De lastendruk om ook over die hele waardeketen te rapporteren en hierover assurance te verstrekken, zal dan ook groot zijn.
Het is dus van het grootste belang dat de nieuwe wet ervoor zorgt dat kleine vennootschappen, die niet rechtstreeks onder de CSRD vallen, de mogelijkheid krijgen om voor de contractuele assurance van hun niet-financiële informatie, beroep kunnen doen op een lid van het IBR of het ITAA.
De wet moet in dat verband ook duidelijkheid verschaffen over 1) wie contractuele assurance van niet-financiële informatie aan kleine vennootschappen kan verstrekken; en 2) wat het kader is dat van toepassing zal zijn op de opleiding, de toegang tot het beroep en de deontologie van diegene die deze contractuele assurance zal mogen verstrekken.
Het huidige voorontwerp voorziet in een opening van de markt na drie jaar. Dat betekent dat, na een termijn van drie jaar vanaf de inwerkingtreding van de wet, onafhankelijke verleners van assurancediensten gemachtigd zullen zijn om een accreditatie aan te vragen waarmee ze de (wettelijke) assurance van duurzaamheidsinformatie of de assurance van geconsolideerde duurzaamheidsinformatie kunnen uitvoeren.
Voor het IBR kan de markt voor wettelijke ESG-audits na drie jaar maar geopend worden indien er expliciet wordt voorzien in een KB waarbij het kader getekend wordt waarbinnen die andere onafhankelijke verleners van assurancediensten dit kunnen aanbieden.
Het is duidelijk dat het algemeen belang en de rechtszekerheid vereisen dat een gelijke kwaliteit van de werkzaamheden wordt gewaarborgd, ongeacht de beroepsbeoefenaar die deze opdrachten uitvoert.
Het IBR pleit er dan ook voor dat de regels voor ieder die de opdracht kan uitvoeren identiek zouden zijn.
Onder deze identieke regels begrijpen we bijvoorbeeld de inhoud en eisen voor stage-examens, permanente vorming, onafhankelijkheidsregels, deontologie, kantoororganisatie, naleving van normen en het publiek toezicht door het orgaan dat vandaag bevoegd is (College van toezicht op de bedrijfsrevisoren).
Samengevat: we vragen dat een ‘level playing field’ wordt gegarandeerd zodat opdrachten van wettelijke assurance van duurzaamheidsinformatie aan dezelfde kwaliteitseisen beantwoorden, ongeacht wie ze uitvoert.
Voor het wetsvoorstel in het federaal parlement wordt ingediend, zal er nog een reeks interkabinettenbesprekingen (IKW) plaatsvinden over het voorontwerp. Bepaalde adviesraden, zoals de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) en de Hoge Raad voor de Economische Beroepen (HREB), werden ook om advies gevraagd over de tekst. Nadat het wetsvoorstel is goedgekeurd door de ministerraad, wordt het voor advies naar de Raad van State gestuurd. Daarna beginnen de besprekingen binnen het parlement, waar de commissie Economie het dossier in handen zal nemen.
Wordt vervolgd dus.
Hoeveel bedrijven zijn in België rechtstreeks onderworpen aan de CSRD-richtlijn en wat is hun economisch gewicht?
Minstens 2.280 bedrijven (die ten minste 2 van de 3 criteria overschrijden: 25 mio euro balanstotaal, 50 mio omzet, 250 FTE) zijn rechtstreeks onderworpen aan de CSRD-richtlijn. Hier zijn nog geen verenigingen, stichtingen, overheidsinstellingen en een deel van de financiële sector in opgenomen.Deze gegevens werden geëxtraheerd uit de Extract-toepassing van de Nationale Bank van België (NBB) voor de jaarrekeningen van het boekjaar 2021. Deze toepassing bevat enkel jaarrekeningen in het standaard NBB-formaat en bevat dus niet de jaarrekeningen van een deel van de financiële sector, ziekenhuizen, mutualiteiten,…Deze 2.280 bedrijven produceerden een toegevoegde waarde van 125.978 mio euro
Dit vertegenwoordigt 46% van de bruto toegevoegde waarde van alle ondernemingen en verenigingen die hun boekhouding publiceren volgens het standaardformaat van de NBB in de Extract-toepassing (307.099 mio euro) en 28% van de bruto toegevoegde waarde van de hele Belgische economie.1.722.238 FTE werknemers
of 42,6% van de werknemers (FTE) in België zal werken in een bedrijf dat aan de CSRD-richtlijn is onderworpen.