2 mei 2021
Céline Nameche (Senior Tax consultant), Kurt Lenchant (Manager) - RSM
Om het hoofd te bieden aan de financiële en economische moeilijkheden waarmee Belgische ondernemingen in het kader van de COVID-19-pandemie geconfronteerd worden, heeft de federale overheid diverse steunmaatregelen aangenomen om de liquiditeit en solvabiliteit van vennootschappen en zelfstandigen in België te bevorderen.
Deze maatregelen omvatten meer bepaald de zogenaamde carry back (waardoor toekomstige fiscale verliezen over een afgelopen boekjaar kunnen worden verrekend) en de wederopbouwreserve. Deze tweede maatregel werd echter pas geruime tijd na de eerste maatregel aangenomen. Pas in november 2020 werd de wederopbouwreserve voor vennootschappen goedgekeurd door het federaal parlement.
De vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbelasting en de belasting van niet-inwoners/rechtspersonen kunnen hun winsten met betrekking tot het belastbaar tijdperk over 2021, 2022 of 2023 (d.w.z. aanslagjaar 2022, 2023 of 2024) geheel of gedeeltelijk vrijstellen door een belastingvrije reserve aan te leggen. In het kader van de tenuitvoerlegging van deze maatregel moet een specifieke boekhoudkundige en fiscale behandeling worden toegepast (in tegenstelling tot de carry back-maatregel die alleen werd toegepast via de belastingaangifte van de belastingplichtige).
De wederopbouwreserve is begrensd en kan niet hoger zijn dan het bedrag van het exploitatieverlies geleden op het einde van het boekjaar 2020 (of 2021, indien het een gebroken boekjaar betreft). Zo kan een vennootschap die op 31/12/2020 een boekhoudkundig verlies lijdt van één miljoen euro, in principe slechts een wederopbouwreserve aanleggen ten belope van dit bedrag. Het Wetboek[1] van de inkomstenbelastingen bepaalt echter dat vennootschappen die hun boekjaar afsluiten tijdens de periode van 1 januari 2020 tot 31 juli 2020 ervoor kunnen kiezen om het bedrag van de bedrijfsverliezen van het boekjaar dat afsluit in 2021 in plaats van 2020, aan te wenden. Deze keuze is onherroepelijk en moet worden gemaakt bij het aanleggen van de wederopbouwreserve.
Naast deze beperking, dient ook opgemerkt te worden dat de wederopbouwreserve in ieder geval beperkt is tot 20 miljoen euro. Deze tweede beperking zal dus slechts gelden voor zover de vennootschap aan het einde van het boekjaar 2020/2021 boekhoudkundige verliezen van meer dan 20 miljoen euro heeft geleden.
Allereerst moet de vennootschap de onaantastbaarheidsvoorwaarde naleven bij het aanleggen van de wederopbouwreserve. Ze moet worden geboekt en aangehouden op één of meerdere afzonderlijke rekeningen van het passief (zoals voor belastingvrije reserves) en mag niet tot grondslag dienen voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van beloningen of toekenningen.
Vervolgens mag de vennootschap geen directe deelneming hebben aangehouden in een vennootschap gevestigd in een belastingparadijs of betalingen hebben gedaan van meer dan 100.000 EUR aan een (natuurlijk of rechts-)persoon gevestigd in een belastingparadijs (tenzij, in dit tweede geval, kan worden aangetoond dat de verrichtingen werkelijk en oprecht zijn). Deze voorwaarde is van toepassing gedurende de volgende periode: tussen 12 maart 2020 en het einde van het belastbaar tijdperk waarin de vennootschap geniet van de wederopbouwreserve.
Bovendien mag de vennootschap geen dividenden hebben uitgekeerd, geen eigen aandelen hebben ingekocht of een kapitaalvermindering of elke andere vermindering of verdeling van het eigen vermogen hebben doorgevoerd in de periode van 12 maart 2020 tot en met de dag van de indiening van de aangifte in de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar waarin de vennootschap aanspraak maakt op het aanleggen van de wederopbouwreserve.
Ten slotte bepaalt de nieuwe wet dat de vrijstelling van de wederopbouwreserve afhankelijk is van de voorwaarde van de bezoldigingstest. Ieder jaar zal de post 620 – Bezoldigingen en rechtstreekse sociale voordelen gecontroleerd moeten worden. Het bedrag van de salariskosten mag immers niet lager zijn dan 85% van het bedrag dat voor dezelfde post is ingeschreven op de afsluitingsdatum van het boekjaar dat is geëindigd in 2019. Zo niet, zal de wederopbouwreserve belast worden ten belope van het verschil tussen het bedrag ingeschreven in 2019 en het bedrag dat onder de drempel van 85% viel. Bij wijze van voorbeeld, de vennootschap die op 31/12/2019 een salariskost had van 10.000 EUR en waarvan de salariskost op 31/12/2022 daalt tot 5.000 EUR (d.i. minder dan 85% van 10.000 EUR), zal haar vrijgestelde reserve moeten verminderen met 3.500 EUR (zijnde 8.500 EUR – 5.000 EUR).
Er dient opgemerkt te worden dat bij een toekomstige dividenduitkering door de vennootschap (of bij een kapitaalvermindering of een inkoop van eigen aandelen), de wederopbouwreserve verminderd zal worden ten belope van het uitgekeerde (of verminderde) bedrag. Een vennootschap die bijvoorbeeld een wederopbouwreserve van 50.000 EUR heeft aangelegd gedurende aanslagjaar 2022 zal de belastingvrije reserve moeten verminderen met 10.000 EUR en deze aanpassen naar 40.000 EUR indien diezelfde vennootschap een dividend uitkeert van 10.000 EUR gedurende het aanslagjaar 2023 (d.w.z. na de periode waarin de reserve werd wederopgebouwd).
Er is geen afsluitdatum voorzien voor de duur van de opname van de wederopbouwreserve op het passief van de balans. Er dient echter opgemerkt te worden dat de wederopbouwreserve uiterlijk bij de sluiting van de vereffening van de vennootschap belastbaar zal worden.
De volgende vennootschappen kunnen in principe geen wederopbouwreserve aanleggen:
Om aanspraak te kunnen maken op de winstvrijstelling in het kader van het aanleggen van een wederopbouwreserve, dient de belastingplichtige een specifiek formulier bij zijn belastingaangifte te voegen.
[1] Artikel 194quater/1, § 3 WIB 92.