5 juli 2024
Camille Luxen, Senior advisor Regelgeving IBR
Het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren heeft een nieuwe aanbeveling op het gebied van de bestrijding van witwassen van geld goedgekeurd. Deze AML-Aanbeveling van 30 mei 2024 is een update van de aanbeveling van 5 oktober 2023. Deze update volgde op een dialoog tussen het Instituut en het College, die tot doel had bepaalde praktische problemen te vermijden veroorzaakt door een strikte interpretatie van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten (hierna “AML-wet”).
Deze nieuwe aanbeveling bepaalt en verduidelijkt het tijdstip waarop de bedrijfsrevisor moet overgaan tot de identificatie en verificatie van de identiteit van de cliënt, de uiteindelijke begunstigden (UBO’s) van de cliënt en de lasthebbers van de cliënt.
Overeenkomstig artikel 30, eerste lid van de AML-wet, moeten de identificatie en de verificatie van de identiteit van de cliënt en van de uiteindelijke begunstigden gebeuren alvorens een zakelijke relatie aan te gaan met de cliënt of occasionele verrichtingen uit te voeren.
Met betrekking tot het commissarismandaat werkt het College vier hypothesen uit:
Met betrekking tot de andere opdrachten is het uitgangspunt dat de identificatie van de cliënt en de uiteindelijk begunstigden en de verificatie van hun identiteit moeten plaatsvinden vóór de definitieve benoeming door het bevoegde bestuursorgaan. Er zijn echter ook twee specifieke gevallen voorzien:
Al deze mogelijkheden, alsmede de tijdstippen waarop de verplichtingen moeten worden uitgevoerd, zijn samengevat in de schema’s als bijlage van dit artikel.
Met betrekking tot de lasthebber bepaalt artikel 30, tweede lid van de AML-wet dat de identificatie en de verificatie van de identiteit van de lasthebber van de cliënt moet gebeuren vooraleer deze lasthebber gebruik maakt van diens bevoegdheden om de cliënt die hij vertegenwoordigt te verbinden. In de praktijk stemt dit meestal overeen met het moment van de ondertekening van de opdrachtbrief. Het is echter mogelijk dat de lasthebber vóór de ondertekening van de opdrachtbrief een andere handeling stelt tot vertegenwoordiging van de entiteit. De identificatie- en verificatieverplichtingen zullen bijgevolg daaraan voorafgaand moeten plaatsvinden.
De aanbeveling beschrijft ook uitvoerig de omstandigheden waaronder de verificatie van de identiteit van de cliënt en van de uiteindelijk begunstigden, bij uitzondering, kan gebeuren tijdens het uitvoeren van de zakelijke relatie. Ten slotte worden ook het tijdstip van de individuele risicobeoordeling en de documentatieverplichting besproken.
Uit wat voorafgaat, kan worden geconcludeerd dat de samenwerking tussen het College en het Instituut haar vruchten heeft afgeworpen en dat er sprake is van een effectieve synergie.
Er dient verder te worden opgemerkt dat het ICCI van plan is om belangrijke documenten bij te werken: het model van opdrachtbrief zal worden uitgebreid met een standaardformulering met betrekking tot de opschortende voorwaarde en de Handleiding interne procedures inzake antiwitwassen zal worden herzien om de nieuwe aanbeveling erin op te nemen, waardoor de naleving van de huidige normen wordt gewaarborgd.