18 januari 2024
Steven De Blauwe, adviseur juridische zaken IBR
In een recent arrest heeft de zevende kamer van het hof van beroep te Gent zich uitgesproken over de oprichtersaansprakelijkheid wegens kennelijk ontoereikend aanvangsvermogen (Gent 17 april 2023, 2022/AR/305 en 2022/AR/326).
In concreto houdt het arrest de verwerping in beroep in tegen het ophefmakend vonnis van de Ondernemingsrechtbank Gent, afdeling Dendermonde van 18 oktober 2021[1] voor wat betreft de aansprakelijkheid van de economische beroepsbeoefenaar die bijstand verleent bij de opmaak van het financieel plan.-
In het reeds aangehaald vonnis van de Ondernemingsrechtbank Gent, afdeling Dendermonde van
18 oktober 2021 werden de oprichters van een intussen gefailleerde BV ten dele aansprakelijk gesteld en veroordeeld wegens een kennelijk ontoereikend “aanvangskapitaal”.
Opmerkelijk in dit specifiek vonnis was echter dat één van de oprichters er gedeeltelijk in geslaagd was om de economische beroepsbeoefenaar (in casu een boekhoudkantoor) die bijstand verleende bij de opstelling van dit financieel plan te laten veroordelen na hem in vrijwaring te roepen, wegens de “schending van zijn adviesplicht”.
Dit vonnis in eerste aanleg deed bijgevolg tal van vragen rijzen naar de draagwijdte en de aard van dergelijke raadgevingsplicht in hoofde van economische beroepsbeoefenaar, alsook de mogelijke aansprakelijkheid die eruit kan voortvloeien. Het geannoteerde vonnis in eerste aanleg had immers tot gevolg dat een deel van de onbetaalde schulden van de gefailleerde vennootschap ten laste van de economische beroepsbeoefenaar werden gelegd.
Er werd door het kwestieus boekhoudkantoor beroep aangetekend tegen het vonnis waarover er intussen een uitspraak is geveld.
Hierna wordt enkel kort ingegaan op de vordering op incidenteel beroep van de integrale afwijzing van de vrijwaringsvordering door boekhoudkantoor X dat jegens haar werd ingesteld.
Samenvattend legt het kwestieus boekhoudkantoor aan het Hof van beroep te Gent volgende argumentatie voor, inclusief een resem aan nieuwe gegevens inzake haar informatieplicht (cf. infra):
Allereerst acht het Hof van beroep dat het boekhoudkantoor X zich rechtsgeldig dankzij haar contractueel exoneratiebeding kon bevrijden van haar aansprakelijkheid voor de controleplicht op de door de oprichters verstrekte informatie, onder meer wat de omzet betreft alsook het klantenkrediet betreft.
Bovendien heeft boekhoudkantoor X voor het eerst in beroep stukken voorgelegd om aan te tonen dat hij heeft voldaan aan haar controle- en adviesverplichting t.o.v. de oprichters. Het Hof houdt rekening met de volgende door boekhoudkantoor X voorgelegde nieuwe gegevens, onder meer:
Het Gents hof van beroep oordeelt vervolgens dat een schending van de adviesverplichting van boekhoudkantoor X t.o.v. oprichter A onvoldoende is bewezen:
Kort samengevat heeft het Hof van beroep in casu beslist dat, rekening houdend met de bijkomende stukken, er onvoldoende bewijs is van een fout in de adviesplicht die de schade heeft veroorzaakt. De oprichters wilden kost wat kost de vennootschap oprichten ondanks de gekende liquiditeitsrisico’s.
Bijgevolg heeft het Hof de vrijwaringsvordering van de oprichters A en L tegen boekhoudkantoor X in beroep afgewezen als ongegrond en heeft hij het incidenteel beroep van boekhoudkantoor X als gegrond verklaard.
_______________________
[1] Cf. eveneens: Orb. Gent, afd. Dendermonde 18 oktober 2021, TRV-RPS 2022, p. 327, noot F. Mertens; TBH 2022, p. 812, noot B. De Bock; F. Mertens, “Economische beroepsbeoefenaar krijgt de zwartepiet toegespeeld: aansprakelijkheid van de economische beroepsbeoefenaar inzake het financieel plan” in TAA 2023, afl. 79, p. 24-37.
Daniel Kroes, Erevoorzitter IBR
Aline Gesquiere, Advocaat Monard Law